Naar welke bronnen verwijst de index?

In de index zijn de volgende inventarisnummers opgenomen:

871 – 975 Politiearchief, Registers van verstrekte reis- en verblijfpassen

In grote steden zoals Amsterdam gaf de politie de passen af.

Wat zijn registers van verstrekte reis- en verblijfpassen?

In 1849 werd in Nederland de Vreemdelingenwet ingevoerd. Naar aanleiding van deze wet werden de registers van reis- en verblijfpassen, ook wel passen- of vreemdelingenregisters genoemd, aangelegd. In enkele grote Nederlandse steden zijn deze registers over een langere periode bewaard gebleven. Voor Amsterdam geldt de periode oktober 1849 tot en met december 1922. Hiermee beschikt deze stad over een langlopende volledige reeks. In deze periode werden er bijna 97.000 vreemdelingen ingeschreven.

De Vreemdelingenwet verplichtte vreemdelingen zich bij aankomst en vertrek bij de politie van de gemeente van vestiging te melden. Werd de vreemdeling toegelaten dan ontving hij of zij van het hoofd van politie een reis- en of verblijfpas, al dan niet tegen afgifte van het buitenlandse legitimatiedocument.

In Amsterdam werden vreemdelingen verplicht hun oude legitimatiebewijs in te leveren. Dat gold echter niet overal. Amsterdam gebruikte deze maatregel om te zorgen dat de vreemdeling zich afmeldde. In de twintigste eeuw kregen vertrekkende vreemdelingen hun legitimatiedocumenten pas terug als ze konden bewijzen dat ze geen belastingschuld hadden.

Wie kwam in aanmerking voor een reis- en verblijfpas?

De Vreemdelingenwet van 1849 bepaalde wie een reis- en verblijfpas kon krijgen. Om te worden toegelaten moest de vreemdeling beschikken over:

  • voldoende middelen van bestaan of deze te kunnen verkrijgen door werkzaamheid (artikel 1);
  • een geldig, niet verjaard, paspoort met een visum van de Nederlandse vertegenwoordiger in zijn of haar land (artikel 2);
  • andere ‘geleibrieven’ dan paspoorten waren ook toegestaan, mits duidelijk bleek wie de houder was en waarom hij of zij naar Nederland was gekomen (artikel 3);
  • toelating was ook mogelijk op basis van een bewijs van bekendheid, door twee of meer bij de politie bekende personen getekend (artikel 4);

Was iedereen verplicht om een reis- en verblijfpas aan te vragen?

Nee, niet iedereen was verplicht zich te (blijven) melden bij de politie voor het verkrijgen van een reis- en verblijfpas. De Vreemdelingenwet maakte voor twee categorieën vreemdelingen een uitzondering:

  • de vreemdeling die na zes jaar vestiging in Nederland gelijkstelling aanvroeg. Zie: Register van verstrekte certificaten van inschrijving volgens art. 8 van het Burgerlijk Wetboek, deel 1 1849-1893
  • de in Nederland gevestigde vreemdeling, die met een Nederlandse vrouw was gehuwd of gehuwd geweest en met haar een kind of kinderen had die in Nederland waren geboren. In Nederland geboren kinderen van buitenlandse ouders hadden volgens het Burgerlijk Wetboek van 1838 de Nederlandse nationaliteit op voorwaarde, dat zij dit Nederlanderschap op volwassen leeftijd (23 jaar) definitief aanvaardden.

Hoe werd de vreemdelingenregistratie in Amsterdam geadministreerd?

De registratie van de passen werd in Amsterdam tot 1923 door de politie bijgehouden in grote vastbladige boekdelen, ook wel boeksysteem genoemd (105 delen). Daarna ging men over op een kaartsysteem.

De vreemdelingenregistratie van 1849 tot 1923 bestaat uit:

  • Registers van verstrekte reis- en verblijfpassen [archief.amsterdam/archief/5225/871-975]
  • Registers van geweigerde verzoeken om reis- en verblijfpassen, deel A [archief.amsterdam/archief/5225/1020-1033]
  • Registers van verwijderde vreemdelingen [archief.amsterdam/archief/5225/1063-1064]

Welke informatie is te vinden in de registers van reis- en verblijfpassen?

In het register van verstrekte reis- en verblijfpassen werden persoonsgegevens geregistreerd en informatie in verband met toelating en afgifte van de pas:

  • volgnummer en datum van de registratie
  • naam, beroep, geboorteplaats en eerdere woonplaats
  • gegevens over het buitenlandse paspoort: datum, nummer, plaats van afgift
  • grond voor toelating
  • doel van het verblijf in Nederland
  • adres in Nederland (soms met namen en beroepen van de hoofdbewoner)
  • signalement: uiterlijke kenmerken als kleur ogen, kleur haar, gezichtsbeharing, littekens, hoofdbedekking in verband met religie etc.
  • registratie van eventuele verlengingen

In de kolom ‘Aanmerkingen’ werd aangetekend in welk register de pas eerder was geregistreerd en onder welk nummer en wanneer een pas was teruggegeven. Verder werd er in aangetekend om welke reden een vreemdeling, die eerst wel onder de Vreemdelingenwet viel, daar in tweede instantie van werd vrijgesteld. Dit kon zijn door het aanvragen van een gelijkstelling in gevolge art. 8 van het Burgerlijk Wetboek, of door geboorte van het eerste kind uit het huwelijk tussen een buitenlandse man en een Nederlandse vrouw. Een huwelijk van een buitenlandse vrouw met een Nederlandse man betekende ook dat een vreemdelinge niet langer onder de Vreemdelingenwet viel.

Niet door de Vreemdelingenwet 1849 vereist was het Amsterdamse gebruik – tot 1880 – dat de identiteitspapieren bij vertrek werden voorzien van een aantekening waaruit bleek dat de pas door de politie was geviseerd, met vermelding van de plaats van bestemming. Dat de pas was gezien, werd aangetekend in de kolom ‘Visum alhier’.

Staan vreemdelingen ook ingeschreven in het bevolkingsregister?

Inschrijving in het vreemdelingenregister was geen vervanging voor inschrijving in het bevolkingsregister. Vreemdelingen werden in het bevolkingsregister ingeschreven wanneer ze het kennelijke voornemen hadden om gedurende langere tijd in een plaats te wonen. Inschrijving in een vreemdelingenregister was daarmee niet in tegenspraak.

Het kwam voor dat vreemdelingen jarenlang in een plaats woonden en jaren achtereen hun reis- en verblijfpas lieten verlengen. In die tijd stonden ze zowel in het vreemdelingenregister als in het bevolkingsregister ingeschreven.

Zijn alle vreemdelingen te vinden in de registers van reis- en verblijfpassen?

Nee. Niet alle vreemdelingen zijn terug te vinden in de registers van reis- en verblijfpassen en in die zin is de benaming vreemdelingenregisters, waarmee deze bron soms ook wordt omschreven, verwarrend. Alleen vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet verplicht waren om een reis- en verblijfpas aan te vragen werden ingeschreven. Bovendien waren er vreemdelingen die zich aan de registratie onttrokken.

In de Amsterdamse registers van reis- en erblijfpassen komen veel minder vrouwen voor dan mannen – van de inschrijvingen in 1852 was slechts 5% vrouw. Gedeeltelijk is dit een gevolg van de scheve sekseratio in de Amsterdamse migrantenpopulatie; volgens de volkstellinggegevens waren er drie tot vier mannelijke vreemdelingen op iedere vrouw. Deze scheve sekseratio verklaart de ongelijke verdeling in het register van reis- en verblijfpassen echter niet volledig. Het feit dat niet-Nederlandse vrouwen die met Nederlandse mannen waren gehuwd niet in het vreemdelingenregister hoefden te worden ingeschreven, kan deze ondervertegenwoordiging evenmin helemaal verklaren. Waarschijnlijk kregen vrouwen die onder de Vreemdelingenwet vielen minder vaak een reis- en verblijfpas dan mannen. Zij konden daardoor ook gemakkelijker worden uitgezet. Mogelijk hield dit mede verband met het weren van prostituees. Het is echter onwaarschijnlijk dat vrijwel alle vrouwen werden gezien als (potentiële) prostituees. De reden voor deze ongelijke verdeling is daarom niet helemaal duidelijk.
De volgnummers in de registers bieden geen houvast omtrent het aantal uitgegeven passen. In Amsterdam werd in de eerste vijftien jaar van de registratie gewerkt met een dubbel stel passenregisters, zodat twee ambtenaren tegelijk konden werken. Er werden dus twee registers naast elkaar gebruikt. Andere Nederlandse steden kenden niet zo’n dubbele registratie. De dubbele registers hadden tot gevolg dat er in één jaar twee passen met hetzelfde nummer werden uitgereikt; het nummer in de pas kwam overeen met het volgnummer in het register. Vermelding van het nummer van het register op de pas voorkwam verwarring; op de pas werd dan geschreven: deel 1, nr. 485.

In verband met verlenging kon een vreemdeling meerdere keren in het passenregister worden ingeschreven. Daarom is het aantal inschrijvingen in het passenregister niet gelijk aan het totaal aantal vreemdelingen.

Een reis- en verblijfpas moest elke drie maanden verlengd worden. Het register bood aanvankelijk ruimte voor drie verlengingen. Met één inschrijving kon een vreemdeling dus een jaar in de stad blijven. Bleef de vreemdeling langer dan een jaar, dan werd zijn of haar pas vernieuwd en werd de vreemdeling overgebracht naar een volgend register en opnieuw ingeschreven. Eén en dezelfde vreemdeling, die jaren achtereen in Amsterdam verbleef, staat dus vele malen ingeschreven. Vreemdelingen die na een zesjarig verblijf gelijkstelling aanvroegen, hadden voor die tijd zelfs 24 keer de gang naar de reis- en verblijfpassenregistratie moeten maken; de jaarlijkse inschrijving plus drie verlengingen. Ook seizoensmigranten komen steeds opnieuw in de registers voor. Vanaf 1880 werd per registerinschrijving niet driemaal, maar zevenmaal verlengd, zodat een vreemdeling twee jaar in hetzelfde register bleef staan. Voor deze extra verlengingen benutte men de kolom ‘handteekening’, die pas in 1898 werd gebruikt voor het eigenlijke doel. Vanaf 1892 werden alle verlengingen in hetzelfde register aangetekend en werd de vreemdeling nog maar één keer ingeschreven.

De registers van reis- en verblijfpassen zijn lacuneus waar het gaat om het aantal verlengingen. Veel in de stad verblijvende vreemdelingen meldden zich na verloop van tijd niet meer voor verlenging van hun reis- en verblijfpas. Sommigen hoefden zich niet meer te melden op grond van een vrijstelling, maar anderen lieten het gewoon afweten. De politie rekende het (nog) niet tot haar taak of miste de mankracht de overtreders op te sporen.

Kortom, de registers van reis- en verblijfpassen kunnen niet worden gebruikt om te bepalen hoeveel vreemdelingen er op een gegeven moment in Amsterdam waren. De registers geven slechts een overzicht van de mensen die op een bepaald moment nieuw in de stad aankwamen. Een gedeelte van de vreemdelingen was bovendien vrijgesteld van registratie. Ten aanzien van vreemdelingen die wél in het register voorkomen biedt deze bron naast persoonsgevens prachtige details over herkomst en motieven voor hun (al dan niet tijdelijke) vestiging in Nederland.

Bron: Louk Pöckling en Marlou Schrover, ‘Registers van verstrekte en geweigerde reis- en verblijfpassen (1849-1923)’, in: Marlou Schrover (red.), Bronnen betreffende de registratie van vreemdelingen in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw (Den Haag 2002) 35-68.)

Voorbeeld Albertus Saathoff

A01564000065 

Bladzijde uit het register van afgegeven reis- en verblijfpassen van 1873.
Politiearchief, inventarisnummer 910, inschrijving A. Saathoff in het register van afgegeven reis- en verblijfpassen, gedateerd 26-02-1873

Albertus Saathoff, volgens zijn signalement met blonde baard, een gezonde kleur en een litteken onder de kin, komt op zijn dertigste vanuit Emden (Pruissen) naar Amsterdam.

De eerste keer dat hij zich bij de politie meldt geeft hij als motivatie op dat hij is gekomen om werk te zoeken. Blijkbaar kan hij in zijn onderhoud voorzien; vanaf zijn aankomst in 1854 tot 1873 wordt hij als timmerman twaalf keer in de vreemdelingenregisters ingeschreven. Elke inschrijving laat hij het maximale aantal keer verlengen. Het merendeel van deze jaren woont hij ten huize van een barbier in de Papenbrugsteeg.

De laatste reis- en verblijfpas van Saathoff dateert van juli 1874. Pas dan, na twintig jaar leven en werken in Amsterdam, is hij van zijn vreemdelingenstatus af - hij trouwt dan, 50 jaar oud, met de Amsterdamse Dina Wilhelmina Charlotta de Rooij (blijkens huwelijksakte [archief.amsterdam/archief/5009/1514] d.d. 4-11-1874) en valt daarmee niet langer onder de Vreemdelingenwet.

BUSA00413000018

Voorbeeld Arthur Maynard Abell

A01589000002

Bladzijde uit het register van afgegeven reis- en verblijfpassen van 1916
Politiearchief, inventarisnummer 935, inschrijving A.M. Abell, gedateerd 22-09-1916

Het verblijf van de Amerikaan Arthur Maynard Abell is vluchtiger van aard.

Abell meldt zich op 22 september 1916 voor een reis- en verblijfpas vanwege zijn werk als correspondent in Berlijn voor het New Yorkse weekblad Musical Courier. Hij verbleef in de Valeriusstraat, om de hoek van het Concertgebouw - het ligt voor de hand dat hij daar een concert heeft bezocht. Abell leefde en werkte toen al jaren als muzikant en muziekcriticus in Europa en bundelde zijn interviews met onder meer Brahms, Strauss en Puccini later in het boek Talks with Great Composers (1955).